U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vertrekken"
Resultaten 1 - 5 van 5
- kundigen: Der is hun kundigd worden, hij mot vertrekken
- oor: Gien oor ervan vertrekken
- verkrimpen: vertrekken
- vertrek II: Dat hoes hef hielwat vertrekken, het is bar hokkerig (Buinen)
- vertrekken: Dei karre is veul te vol, dei is nich te vertrekken (Barger Oosterveld)