U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vinden"
Resultaten 1 - 20 van 69
- allerwegens: Dat bloempien kuj allerwegens vinden (Buinen)
- allerworens: Allerworens is het te vinden (Buinen)
- an I: Het was makkelijk te vinden, het was zo goud as an de deure (Barger Oosterveld)
- anker: Hie kan zien anker niet vinden
- atlas: Die plaots moej op de atlas vinden kunnen (Sleen)
- benarring: Waor ze gien schoonmoeder ... vinden zul, die heur in benarring brengen kun
- bongel: Aj een hond gooien wilt, kuj aaid wel een bongel vinden (Anderen)
- bovenin: Ik kun het eerst niet vinden; het lag hielmaol bovenin (Mantinge)
- deurslag: Hij wol gatties in het lèer maken, mor hij kun nargens de deurslag vinden (Hijken)
- diksel: Ze wolden de wagens achter mekaar doen, maor ze kunden het dikseltie nargens vinden (Beilen)
- disponeren: Ik kan het nargens vinden. Woor hej dat weer hendisponeerd (Sleen)
- doolhof: Het is in dat darp net een doolhof, ik kan der gien weg vinden (Stieltjeskanaal)
- drèei: Hij ken zien draai nait vinden (Valthermond)
- eulieklip: Ik wol de naaimesiene smeren, mor ik kun nargens het eulieklippie vinden (Barger Oosterveld)
- fladdern: Zij fladdert van de iene naor de aander, maar zij kan het nog nargens vinden, donkt mij (Coevorden)
- fosseln: Ik kan het niet vinden, hie hef het vast achteroet fosseld (Sleen)
- gelukszuker: Dat bunt van dei gelukszuikers, ze kunt het nargens vinden (Barger Oosterveld)
- grap: Jan is altied veur een grap te vinden (Peize)
- halsknook: Je moeten niet zo laank in het vlaais omzuiken daj de haalsknook vinden
- handveger: Ik kan de handveger nargens vinden, het motblik is der wal (Barger Oosterveld)