U zocht voorbeeldzinnen met daarin "voor"
Resultaten 1 - 20 van 122
- achterneers: Hie tumelde achternèers van het voor heuj of (Valthe)
- achteroet II: Dat voor zaod moej wat inkörten, aans zakt e je achteroet (Borger)
- an II: Het voor heui hangt dis kaant wat an (Vries)
- an II: Het voor zakt schief, het gung de rechter kaant an (Westerbork)
- anharken: Wij moet nog ien methebben hen voor anharken
- anholden: Ie mut roem anholden mit det voor heui, aans kriej last
- anscheiding: Elk jaor ploegde de boer een paar voor van de anscheiding bij de akker an (Borger)
- begunvoor: De voor in de wendakker is de begunvoor (Erica)
- bezakken: Op de bezakte voor zèeien
- bijlangs: Dat voor gres steet daorveur; kuj der wal bijlangs? (Hijken)
- bijschoeren: IJ hebt het voor wat schief, wij moet hum wat bijschoeren
- boom I: De boom wordt over het voor heui of zaod henlegd en vaastmaokt
- bossen II: Bij het laan van een voor zaod weur der een toefien oet de achterste garve trökken en daor weur een (Oosterhesselen)
- bried: Hij hef het voor heui te bried, het kan niet deur de baander (Mantinge)
- douwen: Help gauw even douwen, het voor heui mot under dak (Borger)
- gaarder: De kleinste gaarder leup deur de voor te ofgaren (Oosterhesselen)
- gast I: Veur een ienpeerds voor wuur twintig gast rogge laan (Padhuis)
- gat: Aj koren oplaodt, dan moeten de gatten van de garven boeten an het voor (Anderen)
- geite: As een geite malheur haar, deuj wat vlèer dèur het voor. Ie mèuken wat slobber van lienmael en ie (Dwingelo)
- geut: We moeten eerst even een geute maken, waor we de eerste voor in ploegen kunnen (Klazienaveen)