U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vreten"
Resultaten 1 - 20 van 67
- Annen: *In Annen/is niks te vreten of te brannen/De moezen/ligt er dood veur de hoezen (Eext)
- boer I: Wat wet een boer van saffraon vreten
- braom II: Het peerd kreeg braom in de bek, umdat hai frisse rogge vreten het (Emmer Compascuum)
- Christus: Christus nog an toe, hej het ooit zo zolt vreten? (Nieuw Amsterdam)
- gallig: (...) of je de schaopen ofstarft, de ien nao de aander, umdat ze zuk in het veld gallig vreten hebt
- geld: Geld: elk is der gek op, mor der is gien hond die het vreten wil (Roderwolde)
- gemestlands: De koenen wilt het heui van het kaampien geern vreten, dat is gemestlaands heui! (Beilen)
- gierig: hij wil zien eigen stront wel vreten (Eexterveen)
- gres: Hij lat zuk het gres uut de bek vreten
- gul: Dat biest is an de wind, het zal wal te gul vreten hebben (Sleen)
- gulhals: Die koe was een gulhals in het vreten (Sleen)
- half I: Het halve heui is niet te vreten
- halsholt: Pas op dat de pèerde niet met het bien over het halsholt komt bij het vreten (Sleen)
- heui I: Der zit schimmel in 't heui, de beest wilt het niet geern vreten (Eext)
- hoefblad: As een kruusspinne prebeert een padde te vergiftigen, begunt de pad hoefblad te vreten, en dan giet (Klazienaveen)
- hond: Der is gien hond, die het vreten wil
- hongern: vreten (Klazienaveen)
- houw II: De moezen harren een houw oet de keze vreten (Beilen)
- hugen: De hond kreeg vreten en de katte stun der
- iekenloof: Dat peerd wil niet vreten