U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wagenrad"
Resultaten 1 - 5 van 5
- bult: Bulten zetten was een vak; hier was eine, dei zette 40 vouer op een wagenrad
- doen II: Dat wagenrad, dat hef der toe daon
- rok II: Het wagenrad is rok, de spieken zit er lös in (Sleen)
- voor I: Hier was eine, dei zette 40 vouer op een wagenrad (!) (Barger Oosterveld)
- wagenzot: Ie bint tegen het wagenrad elopen, ie hebt de broekspiepe vol wagenzot (Ruinerwold)