U zocht voorbeeldzinnen met daarin "weelderig"
Resultaten 1 - 9 van 9
- körrel I: De körrels steekt hum, hie is weelderig (Sleen)
- tieren II: Het onkruud tiert weelderig (Norg)
- weelderig: De greunte in de tuun steet er weelderig bij (Wapserveen)
- weelderig: De klimroos gruide weelderig (Zwinderen)
- weelderig: De vruchten zint weelderig (Sleen)
- weelderig: Zij hebt het nogal weelderig in ericht; jongen wordt veul te weelderig op ebracht (Zuidwolde)
- weelderig: weelderig, hij kreeg te veul kortvouer
- weelderig: Denk er um, Mien, gien eier geven, ze wordt er mor weelderig van
- welig: weelderig