U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wegen"
Resultaten 1 - 20 van 22
- begaonbaor: Vrogger waren de wegen deur het veen niet begaonbaor (Nieuw Dordrecht)
- bescuul: Ie moet je even laoten wegen op de bescule. Ik geleuve daj wal aordig ankommen bint (Beilen)
- boer I: Hoe kroemer de wegen, hoe rieker de boer (De Wijk)
- boerschup: De boerschup hef de wegen slicht (Grolloo)
- gehobbel: Wat een gehobbel op die slechte wegen (Fluitenberg)
- heer: Het levend giet altied niet langs 's heren wegen (Klazienaveen)
- hor II: Horre, horre, horre/Wat bint de wichter dor/'s Aovends loopt ze langs de wegen/'s Mörgens kunt ze d (Coevorden)
- kommen: Hij is op komende wegen
- kruzen: Waor nou de wegen kruust, stun vroeger de schoel (Borger)
- kruzen: Onze wegen kruust mekaar
- liendetouw: Der was een liendetouw bij de boerschup, die wuur gebroekt bij het maken van de wegen (Sleen)
- mollegres: An de wegen zit nog wal is van dat schrale, fiene grös, wat mollegrös nuumd wordt (Padhuis)
- schieven: De boermarke giet elk naojaor de wegen eerst schieven en dan schaven (Hooghalen)
- steeg: Wegen bij het laand enz. is allemaole steegde (Nijensleek)
- tol I: Vrogger muj op hielwat wegen nog tol betalen, aj der langs wolden (Weerdinge)
- underholden: De wegen wordt hier goed underholden (Dalen)
- veld: Hij was in gien velden of wegen te vienden
- wechte: Zet het man op de wechte um het te wegen (Barger Compascuum)
- wegen I: Je moet je woorden wikken en wegen (Exlo)
- wegen I: Wat het zwoorste is, mot ok het zwoorste wegen