U zocht voorbeeldzinnen met daarin "weiden"
Resultaten 1 - 6 van 6
- maande: In de maan weiden (Gieten)
- numen I: De gezamelijke weiden neumden ze de meente (Pesse)
- weide: Hie hef vief weiden in dat stuk (Sleen)
- weiden I: Ie kunt een peerd bèter achter de koenen an weiden (Hollandscheveld)
- weider: Iene die het laand verhuurt um de biest in te weiden is een weider (Odoorn)
- zoegen: Det rooie pinkie moew mar afzundelijk weiden, die zög de aandern