U zocht voorbeeldzinnen met daarin "winnen"
Resultaten 1 - 20 van 20
- bij I: De baaien winnen goud, wij kriegen een goud nust hönnig (Een)
- grof: As hij niet kan winnen, begunt hij met grof geschut (Meppel)
- hardheid: Hij kun het mit zachtheid niet winnen, doe mus het mit hardheid gebeuren (De Wijk)
- hellig: *Hoe meer de iemen winnen, hoe helliger zij binnen
- hoes: Ie moet van goede hoeze wezen, wil ij het daor van winnen (Borger)
- hönnig: Aj hönnig wilt winnen, muj de steken veur lief nemen (Ruinerwold)
- inbinden: Doe hij het nich winnen kun, mus e zuk wat inbinden
- klauwen I: Wat hef die der tegen klauwd um te winnen (Sleen)
- macht: Hij wil mit alle macht winnen (Wapserveen)
- pengel II: Ze hebt dreimaol een pengel had, en toch kunden ze nich van oes winnen (Barger Oosterveld)
- steek: *Aj hönnig wilt winnen, muj de steken veur lief nemen (Ruinerwold)
- stoefmeel: Die iemen bint an het stoefmeel winnen (Padhuis)
- verbouw: Die boer hef reigres op verbouw um daor het zaod van te winnen (Ekehaar)
- verbraand: um te winnen (Eext)
- winnen: Doe e het nich van hum winnen kun, weurde gemein (Barger Oosterveld)
- winnen: Iene kan mar winnen (Klazienaveen)
- winnen: De baaien winnen goud, wij kriegen een goud nust hönnig (Een)
- winnen: Zoveule grös, daj het slecht könt winnen
- winnen: Ankom dingsdag kow te neijaor winnen
- zaodknol: De zaodknol verbouwden ze veur het winnen van knolzaod (Wapserveen)