U zocht voorbeeldzinnen met daarin "witten"
Resultaten 1 - 20 van 21
- aangank: Oeze volk hadden de aangaank bij de Witten, al veule jaor (Ruinen)
- blauwgien: Legelaands heui was vaeke rommel mit raetel, robol, olde witten, saebels en blauwgies (Dwingelo)
- koolteer: Koolteer deej an de underkaant bij het witten (Sleen)
- koolteren: Hie is an het witten en koolteren (Sleen)
- leeglandsheui: Het legelaandsheui was vaeke rommel, met raetel, robol, olde witten, saebels en blauwgies (Dwingelo)
- Loo: *Op het Loo wost heui noch stro/Maor olde witten, die wilt er zitten (Dwingelo)
- prinses: In oous toen heb wij dubbele witten en prinsessies (Eext)
- ratel I: Legelaands heui was vaeke rommel met raetel, robol, olde witten, saebels etc. (Dwingelo)
- witkalk: um de muren te witten (Sleen)
- witte: Olde witten
- witte: Olde witten wilt best braanden (Diever)
- witte: Olde witten gliedt vèur de zende vort (Dwingelo)
- witte: Roege witten
- witte: IJ zet mij niks anders veur as die gladde waterige roege witten; daor he'k gil gien stip bij neudig (Sleen)
- witte: dikke witten (Havelte)
- witte: *Op het Loo wost heui noch stro/Maor olde witten, die wilt er zitten
- wittelkwast: De muren witten gebeurt met de wittelkwast (Beilen)
- witten: Ik zal de muur even witten (Roderwolde)
- witten: Ze is met de kaast an het witten
- witten: Ik moe de bedden nog witten