U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wolf"
Resultaten 1 - 14 van 14
- honger: Hie hef honger as een wolf (Odoorn)
- schaopskleren: Dat is een wolf in schaopskleren
- spleuten: Twiegen van de brummelbossen wuurden spleut met een wolf. Dat nuumden ze spluten jagen (Sleen)
- spleutenmes: Een spleutenmes is van iezer en een wolf is van holt (Eext)
- wolf: In het sprookien kwam een boze wolf veur (Zweelo)
- wolf: Hij hef honger as een wolf (Beilen)
- wolf: Het is een wolf in schaopskleren (Klazienaveen)
- wolf: De wolf is op het èende dreikaantig en kan de brummeltwieg in eein maol tot dreei spleuten maoken (Eext)
- wolf: Een wolf kun een kribbel in drei of veer dielen splieten (Sleen)
- wolf: De koe hef wolf in de staarte (Dwingelo)
- wolf: As wij een koe met wolf in de steert hadden, dan was het ondereind slap, net of er gien bot in zat. (Klazienaveen)
- wolf: Hij hef gien best gebit, hie hef last van wolf (Eext)
- wolf: wolf in de tanden
- wolf: Boze wolf