U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zèeien"
Resultaten 1 - 20 van 31
- baok: Aj an het stikstof zèeien bint, dan moej een baoken zetten
- begooien: Bij het rogge zèeien moej de daarde gang begooien
- bezakken: Op de bezakte voor zèeien
- diesel: Diesels mèeien is diesels zèeien/Diesels steken is diesels kweken/ Diesels trekken, dat dut ze ver (Coevorden)
- flodderachtig: Met die flodderachtige wind kuw gien kunstmest zèeien (Padhuis)
- girreln: Die kalkmergel is zo dreuge, het girrelt je deur de haand met het zèeien (Zweelo)
- knollengruun: IJ hebt de oren zo zwart, ij kunt er wal knollengruun in zèeien (Sleen)
- knolzaod: Zie zint an het knolzaod zèeien (Oosterhesselen)
- lien II: Lien zèeien (Sleen)
- maankzaod: Maankzaod is ongeschikt um te zèeien (Pesse)
- meitied: 's Meitieds gaoj haver zèeien (Sleen)
- nauw II: De wind stiet niet goed. Ik gao wat nauwer lopen. Dan maor een maol vaker rond zèeien
- neimelkt: Hij is aordig neeimelkt, hij is al an het haver zèeien
- overlappen: Bij het kuunstmes zèeien moej der veur zörgen dat het gezèeide mekaar goed overlapt (Padhuis)
- overtrekken: Nao het zèeien van de rogge moej overtrekken,
- scheerlien: Een scheerlien bij het zèeien van tuunvruchties (Sleen)
- schol III: Aj knollen zèeien wilt, moej het stoppellaand schol ploougen (Eext)
- selderij: Der wordt vake zegd daj selderij en peterselie niet vlak bij mekaar mut zèeien (Hoogeveen)
- Sint-Gallus: De eerste wek veur Sint-Gal en een wek der nao kuj zèeien (Padhuis)
- slepen: Bietenlaand muj eerst slepen en daornao pas zèeien (Sleen)