U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zaak"
Resultaten 1 - 20 van 62
- achteroetgaon: er knap op achteroet in de zaak (Westerbork)
- anbranden: Jan en Geesien hebt de zaak mooi anbranden laoten
- anspraok: Hie hef ok anspraok in die zaak (Zweelo)
- antrekken: Wij moet de zaak nog even antrekken veur de zöndag (Emmen)
- bedoen: Hie hef mij de hiele zaak bedaon
- beklinken: Hoe is 't, bi'j klaor ekomen? Ja heur, de zaak is beklunken (Hoogeveen)
- belanden: Het was kört an, of hij was met de hiele zaak in het water beland (Schoonebeek)
- bementeneren: Hij kan de zaak niet goed meer bementeneren (Ruinerwold)
- bolwarken: Ze kunden het niet bolwarken, ze hebben de zaak mutten opdoeken (Meppel)
- dielgenoot: Hij is deelgenoot worden in de zaak van zien zwaoger (Beilen)
- dobber: Het hoes is hum opbraand en hij zal der een zwaore dobber an hebben, um de zaak wèer veur mekaar te (Hijken)
- drèeien: Zien zaak draait goud (Barger Oosterveld)
- èende: Dei zaak lop op 't èende (Barger Compascuum)
- fos: De hiele zaak luup goed in de fos (Padhuis)
- gang: Hie had de zaak mooi an de gang (Erica)
- grienen: Schei nou maor is oet te grienen, daor wordt de zaak niks aanders van (Beilen)
- grif: Bij die zaak is het ontvangen en grif betalen
- hart I: Hij hef hart veur de zaak
- hemmel I: Wat hej de zaak der hemmel bij liggen (Sleen)
- holderst: Hie hef de hiele zaak in het holderst maakt