U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zang"
Resultaten 1 - 10 van 10
- anroepen: Wij bint wend daw hen de zang mekaar anroept (Exlo)
- fievelekwint: fiebelekwinten op zang
- lid I: Ik bin lid van de zang (Vries)
- noot: Dennen hef hiel wat noten op de zang (Schoonlo)
- oprichter: Wel is de oprichter van de zang? (Sleen)
- reken II: Wij hebt ien bij de zang, zie zingt wal, mor je kunt heur niet reken (Exlo)
- zang: Hij was al vrog an de zang
- zang: Hij hef nogal wat noten op zien zang, hij is marzo nich tevreden
- zang: Met die kreukelige jurk kuj niet hen de zang gaon (Noordscheschut)
- zang: Ik heb mij as lid anmeld bij de zang (Gasselte)