U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zetter"
Resultaten 1 - 5 van 5
- zetter: Hij was zetter in de drokkerije (Kerkenveld)
- zetter: Die de gasten anzet, is de zetter (Havelte)
- zetter: De zetter mus allien ophokken
- zetter: De zetter zet de törf in dieken (Weerdinge)
- zetter: De zetter van de bikkel (Wapserveen)