U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zinken"
Resultaten 1 - 7 van 7
- emmer: De zinken ummer rak wat uut de mode (Uffelte)
- grond: Deur de grond zinken
- zinken I: Ze hebt een neie zinken geute an het hoes kregen (Nieuw Schoonebeek)
- zinken II: Zie kunt met dat gammele bootien nog wal zinken (Zweelo)
- zinken II: Hij duurt niet zwemmen; hij is bange det hij giet zinken (Ruinerwold)
- zinken II: Laot de emmer mor in de put zinken
- zinkgat: De geute veur de koenen was een gemetselde geute. Van veuren was hie mit een zinken buize mit de pom (Hollandscheveld)