U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zoegen"
Resultaten 1 - 18 van 18
- baordbrandertien: Hie zit altied an dat boordbrandertien te zoegen (Zwiggelte)
- bentespier: Hummelhönnig keun je mit ein beuntespier oet de raoten zoegen (Barger Oosterveld)
- hummelhönnig: Hummelhönnig kuj mit ein beuntespier oet de raoten zoegen (Barger Oosterveld)
- knorren: Het zwien knort veural as e biggen zoegen lat (Sleen)
- punt II: Daor kuj een punt(ien) an zoegen (Hooghalen)
- sabben: Eerst is het zoegen en sabben, dan is het bieten en krabben
- snörken: Het geluud van keunen bij het zoegen nume wij snörken (Koekange)
- spriew: De kiender hadden wel ies last van spreeuw, dan kunden ze niet zoegen (Hollandscheveld)
- stiekelbaand: is een baand mit spiekers op de neuze van de ko, die gunk zoegen (Diever)
- sukerpeer: Een sukerpare kuj wel zoegen (Koekange)
- t: Om de biggen an het zoegen te kriegen, zeggen wai neit t,t,t, mor zoegen wai de t in (Norg)
- waterpeer: Een waterpeer kuj wel zoegen (Klazienaveen)
- weerwikken: Een koe kan wèerwikken. Dan stiet hij mit de snoete onderuut argens op te zoegen (Koekange)
- zoegen: Een waterpeer kuj wal zoegen (Klazienaveen)
- zoegen: Moei dat kind zien zoegen; net of het verhongerd is (Sleen)
- zoegen: Niet zoegen, maar doen (Nieuw Amsterdam)
- zoegen: Wat kan die vent toch vervelend zoegen! (Kerkenveld)
- zoegen: *Eerst is het zoegen en zabben en dan bieten en krabben