U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zolt"
Resultaten 1 - 20 van 70
- achteran: Hie geeit overal aachteran d.i. hie leg op alle slakken zolt (Eext)
- annimmen: As het zwien laoter in het zolt zet wur, dan
- annimmen: mussen ie een borrel drinken, want aanders wol het zwien gien zolt annemen (Anderen)
- broeken I: Ik vin het een strop dat ik gien zolt mag gebruken (Norg)
- Christus: Christus nog an toe, hej het ooit zo zolt vreten? (Nieuw Amsterdam)
- dorrel I: Wat bist een dorrel, nou hest weer vergeten zolt op de èerappels te doon (Beilen)
- drem II: Het is zo zolt as drem
- duren I: Vleis in het zolt kan lange duren (Dwingelo)
- Engels II: Die kou moet Engels zolt hebben (Een)
- expres: Hie dee expres zolt in de koffie instee van sukker (Eext)
- fisseltie: Een fietseltie zolt (Hollandscheveld)
- flauw: Dat eten is te min zolt in, het is aordig flauw (Anderen)
- flauw: Het eten is zo flauw as een ei zonder zolt (Pesse)
- gieren I: Het giert je deur de hals, zo zolt is het (Rolde)
- glad: Het is glad op straotie, ij moet wat zolt strooien (Eext)
- gorreldrank: Job kan niet gorreln met zolt waoter, want hie slok het deur. Daorom het e koejak as gorreldraankie (Eexterveen)
- graanzen: Dat stuk spek is zo zolt, het graanst je deur de haals hen (Eext)
- graanzen: Die soep was zo zolt, die graanst oe deur de hals (Koekange)
- gram I: Hij mag gien gram zolt meer hebben (Dwingelo)
- greintien: Der mut mor een greintie zolt op (Hollandscheveld)