U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zwien"
Resultaten 1 - 20 van 206
- achterbolt: Een achterbolt is van een biest, niet van een zwien (Sleen)
- achterham: De achterham van een zwien (Nieuw Amsterdam)
- achterlief: Dat zwien draait zo gek met zien achterlief (Emmer Erfscheidenveen)
- andikken: Dat zwien is de leste wek nog aordig andikt (Padhuis)
- angeven: Een zwien angeven veur het slachten (Schoonebeek)
- angruien: Dat zwien mot nog heilwat angruien, veurdat wai hom slachten kunnen (Peize)
- annimmen: As het zwien laoter in het zolt zet wur, dan
- annimmen: mussen ie een borrel drinken, want aanders wol het zwien gien zolt annemen (Anderen)
- anschieten II: Die vent hebt ze mal anscheten mit dat zwien (Klazienaveen)
- anstieven: Het zwien stieft al mooi an (Anderen)
- anvoorder: Een zwien dat niet drachtig wil worden en maor mest wordt, is een anvoorder (Mantinge)
- anvoren: Dat zwien wiw niet weer bij de bèer hebben, dat wiw anvoren (Sleen)
- balk: Wij komt de winter wal deur, wij hebt het zwien in de balken (Exlo)
- beers: Dat zwien, dat is beers (Erica)
- benterd: Dat is een benterd van een zwien; altied het hok op de kop (Sleen)
- bèren II: Het zwien bèert (Weerdinge)
- bestarven: Het zwien weur de aandere dag ofhouwen, aans was het vleis niet genog besturven (Beilen)
- bestieven: Het zwien an de ledder mot bestieven (Zweelo)
- bestrieken: Dat zwien hef loezen, ij moet hum is bestrieken met pietreulie (Sleen)
- blaos: Wie hebben ain zwien slacht en de blaoze hebben wie opblaozen (Valthermond)