U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zwier"
Resultaten 1 - 4 van 4
- zwier: Zij bint, dunk mij, aordig an de zwier ewest (Koekange)
- zwier: Wij gaot mörgenaovend met een hiel stel jongs mooi an de zwier (Oosterhesselen)
- zwier: Hij mag graag zwier maken van aandermans geld (Kerkenveld)
- zwier: In het leven moej toch een beetie zwier maken (Klazienaveen)