U zocht voorbeeldzinnen met daarin "zwikken"
Resultaten 1 - 5 van 5
- zwikken: Die schoenen kuj makkelijk op zwikken (Emmen)
- zwikken: Zwikken kan mal zeer doen (Klazienaveen)
- zwikken: Hie zat er an te zwikken (Buinen)
- zwikken: Zul wij een pottie zwikken? (Borger)
- zwikken: Zit niet zo op die stoel te zwikken (Havelte)