absoluut bijvoeglijk naamwoord, bijwoord, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)

Ook: abseluut (Kop van Drenthe), absoloet (Zuidoost-Drenthe), obsluut (Kop van Drenthe), (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), absluut (Midden-Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), absloet

  1. volstrekt, absoluut

    Zuj dat wal doen? Jao, absoluut! (Oosterhesselen)

    Hij wol absoluut nich mit (Barger Oosterveld)

    Dat is absoluut fout, aj het zo doout (Anderen)

    Daor heb ik absoluut niks met te maoken (Anloo)

    Het is absoluut woor (Sleen)

    Zij hebt de absolute meerderheid (Wapserveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...