achterbaks bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. niet te vertrouwen, geniepig

    Hij is nooit rechtuut, altied achterbaks (Meppel)

    Het rechte vertelt hij nooit, hij is altied zo achterbaks (Havelte)

    Wat een aachterbaks gedoe (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. achter de hand

    Het is aaid makkelijk, aj wat geld achterbaks hebt (Stieltjeskanaal)

    Zie ook:
  3. achteraf(Zuidoost-Drenthe)

    Hij heul zuk achterbaks, hij wol zuk nich zein laoten (Barger Oosterveld)

    Blief niet zo achterbaks staon, kom mar ies veur het front (Oosterhesselen)

    IJ moet je problemen niet altied achterbaks holden

    hij kon er nauwelijks bij

    Die vent zeg nooit precies woor het op stiet; hij holdt altied wat achterbaks (Broekhuizen)

    Ik heb het zo lang achterbaks holden

    hij heeft bijna geen eten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...