achterrad I het
  1. achterwiel

    Van het achterrad van oenze wagen is de hoepe of elopen (Havelte)

    Ik kreeg een èende pakdraod in het achterrad van de fietse (Barger Compascuum)

    IJ bint net zo dom as een aachterrad van een waogen, dat lop ok aachter het veurste an (Anderen)

    Ie bennen net zo wied mis as het aachterrad van de waogen (Een)

    Zie ook:
  2. rijksdaalder(Kop van Drenthe, Zuidwest-Drenthe)

    Ik heb nog een aachterrad in de buse (Dwingelo)

    Zie ook:
  3. van persoon aan wie men weinig denkt(Midden-Drenthe, Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Ze hebt hum weinig in de reken, het is het achterrad van de wagen (Hijken)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...