overeenkomst, instemming
Daor gao ik niet met akkoord (Beilen)
Met die kerel, daor kuj gien akkoord met kriegen (Eext)
Hie kreeg 't akkoord met hum
ziet alles zwart in
Zij kregen akkoord en het huus was verkoft (Hoogeveen)
Hij kreeg 't akkoord
een verdrietige zaak
Zij bint het akkoord worden (Anderen)
... het akkoord klaor worden
van oude kleding
Het op een akkoord gooien (Diever)
Wij moet akkoord maoken (Gieterveen)
Ik heb dat wark in akkoord anneumen (Erica)
Hou is het gaon, binj in het akkoord kommen met je beide? (Vries)