ambacht -en, het
  1. ambacht

    Aj niet lèren wilt, dan moej maor een ambacht lèren (Beilen)

    Hij hef een verkeerd ambacht (Hoogeveen)

    Aj een ambacht lèerd hebt, bi'j klaorder as een aander (Sleen)

    Twaalf ambachten, dartien ongelukken (Borger)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...