anbinden overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. aanbinden, vastbinden

    Ie mut dat peerd beter anbienden (Geesbrug)

    Hij is kort an ebunden

    beentje over bij schaatsen

    Die vent moej kort anbinden, anders krieg ie nooit gien geld

    een been om het been van een ander draaien en zo de ander laten vallen

    Ik heb de koopman kört anbunden

    een loer draaien, beentje lichten

    Je moet de kinder beter anbinden

    is er weer bovenop

    Zie ook:
  2. dichten van zijkanten van een schuur met riet

    De aole schuur mus neudig anbunden worden (Borger)

    is zwanger

    anbindsel

    Zie ook:
  3. al bindend de maaier bijhouden

    Keuj anbienden (Diever)

    ...een zende anbienden (Dwingelo)

    Zie ook:
  4. aanleggen(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Hoe ik dat bij hum mudde anbin

    den

    even dansen

    Zie ook:
  5. opbinden

    Ik zal de pronkerse bonen even anbinden (Roderwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...