brengen
Wist mie even ain beetje holt aanbrengen (Valthermond)
Hij was an het messeln en ik mus steinen anbrengen
vijfde rad aan de wagen
aanbrengen
In de woonkaomer hadden ze latten anbracht (Anderen)
Een nei lid anbrengen bij de club (Odoorn)
aangeven
Hij hef hum bie de plietsie anbrach (Barger Compascuum)
opleveren
De eerpels brengen goud an (Een)
De regen hef heel wat waoter anbracht (Rolde)
volbrengen, opbrengen
Ik kan het niet meer anbrengen (Sleen)
Hij har het te drok; zodoende kun hij het wark niet anbrengen (Ruinerwold)
opvoeden (wm, ti) ...
de kinder beheurlijk goed anbracht