anbrengen overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. brengen

    Wist mie even ain beetje holt aanbrengen (Valthermond)

    Hij was an het messeln en ik mus steinen anbrengen

    vijfde rad aan de wagen

    Zie ook:
  2. aanbrengen

    In de woonkaomer hadden ze latten anbracht (Anderen)

    Een nei lid anbrengen bij de club (Odoorn)

    Zie ook:
  3. aangeven

    Hij hef hum bie de plietsie anbrach (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  4. opleveren

    De eerpels brengen goud an (Een)

    De regen hef heel wat waoter anbracht (Rolde)

    Zie ook:
  5. volbrengen, opbrengen

    Ik kan het niet meer anbrengen (Sleen)

    Hij har het te drok; zodoende kun hij het wark niet anbrengen (Ruinerwold)

    Zie ook:
  6. opvoeden (wm, ti) ...

    de kinder beheurlijk goed anbracht

    Bron: H. Tiesing Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...