anjager de
  1. iem. die opjaagt

    Wij hebt nog een anjager neudig bij de koenen (Sleen)

    Een anjager jag de mèenschen op, die an het wark bint

    of kinderschrik

    drif de priezen op bij een bouldag (Gieten)

    Zie ook:
  2. iets, dat in gang brengt

    Een anjager is een ventilator in een autokachel (Weerdinge)

    um dieselmotoren tot ontsteking te brengen (Westerbork)

    ...om het vuur in stoomlocomotieven an te wakkern (Noordscheschut)

    Zie ook:
  3. doordrammer(Zuidwest-Drenthe Noord)

    Zie ook:
  4. gedeelte van een ouderwetse brandspuit waarmee men druk op het water verkreeg(Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe)

    Wij kunt niet uutrukken, want de anjager van de spuite is kepot (Beilen)

    niks mee te maken

    anjager

    ik heb hem al eens gearmd met een meisje gezien

    parspompe

    is niet te goed snik

    anjager (Noordscheschut)

    Bron: J. Bergsma, Woordenboek, bevattende Drentsche woorden en spreekwijzen. Groningen 1906 Zie ook:
  5. beugel op de zeisboom(Kop van Drenthe)

    Zie ook:
  6. aanaardploeg(Veenkoloniën)

    Een anjaoger om eerpels aan te eerden (Gieterveen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...