anmaken overgankelijk, sterk, werkwoord, zwak
  1. opschieten

    Ie mut wat anmaken, ie schiet niks op vandage (Koekange)

    Zie ook:
  2. ontginnen

    Wij wilt nog twie bunder heide anmaken (Westerbork)

    Zie ook:
  3. aansteken

    Zie mussen al bietied de kachel anmaken (Barger Oosterveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...