anscharpen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. aanscherpen

    Ik mur

    eerst het potlood wat anscharpen (Ruinerwold)

    De zende

    anscharpen (Erica)

    Die breeif is wat slap, die moej wat anschaarpen (Eext)

    Zo kunden ze de stried nog wel anschaarpen (Eelde)

    Hij lat zuk veur een dubbeltien een bonenstok op de kop anscharpen

    dat verdient de voorkeur, is het beste (Wijs) .

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...