anvegen overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. aanvegen

    Ale zaoterdaogen mouten wie de deel anvegen (Roswinkel)

    De hèerd anvegen

    zie ook

    De koenen anvegen

    zie ook

    Zie ook:
  2. draai om de oren geven

    Hij hef hum (der) eine anveegd en nou is e wal rustig (Barger Oosterveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...