bar bijvoeglijk naamwoord, bijwoord

Ook: barre

  1. erg

    De biggies wilt barre slecht umliek (Coevorden)

    Ze hebt het wel een beetie bar maokt gisteraovend (Vries)

    Het is barre, barre

    zie ook

    Zie ook:
  2. bar, ruw, onstuimig, streng

    Hie zat de hiele dag in de barre zun (Sleen)

    de bare zunne

    zie ook

    Het is een barre winter (Eext)

    Wat is het min weer niet? Jao bar (Gasselte)

    Zie ook:
  3. in

    barre gaon

    zie ook

    barft

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...