bedonderd bijvoeglijk naamwoord, bijwoord
  1. beroerd

    Hij zaag er bedonderd uut (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. beduusd, beteuterd

    Wat keek e bedonderd, doe a'k hum dat zee (Coevorden)

    Zie ook:
  3. gek

    Bi'j bedonderd, dat doe ik niet (De Wijk)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...