begooien overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. bewerpen

    De jonges begooiden mekaar met lös zaand (Beilen)

    Dat is te wied weg, det kuj niet begooien (Pesse)

    Zie ook:
  2. term bij het zaaien

    Bij het rogge zèeien moej de daarde gang begooien

    hij vergeet weer iets mee te nemen

    As ie te roem loopt, kuj het eerste nich begooien (Barger Oosterveld)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...