beprakkezeren overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. bedenken, uitdenken

    Ik wit nog niet, hoe ik die plank der an moe kriegen. Dat moe'k nog beprakkezeren (Oosterhesselen)

    Ik moet is even beprakkezeren, wat wij mörgen eten zult (Gasselte)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...