bereken I -s, de

Ook: berekening, berekken

  1. berekening

    Hij het een verkeerde bereken maokt (Valthermond)

    Mien bereken was dat het zul kunnen, maor het komp niet uut (Smilde)

    Wij bint in oeze bereken te kört kommen (Sleen)

    Is dat ok een bereken

    heb lichamelijke pijn

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...