bereursel -s, het, Midden-Drenthe

Ook: berèursel

  1. beslag, deeg

    Het bereursel veur de joskoeken mösse non klaormaken, wicht (Padhuis)

    Ik wil pannekoeken bakken, ik heb het bereursel al klaor (Stuifzand)

    Wat olde koffie deur het bereursel, dan wordt de pannekoeken mooi broen (Zuidwolde)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...