bestek
De timmerman hef 't bestek al klaor (Padhuis)
Daor hef hij bestek op
was het even kwijt
Wonen an boord, dat is een klein bestek
de hort op
Niet lange aover proten, maakt er mar een klein bestek van
liggen niet goed vast
Het was een sneu bestek veur de kinder doou de veurstelling niet deurgung
zie ook
Ze het het in de rug; wai zullen hopen dat het gien langdurig bestek is
als men bezig is een boom om te trekken
Ik heb het met die kèrel in 't bestek
we fietsen even wat harder
Wij hebt mor een klein bestek
van huis, bij de weg
bestek, eetgerei
Die meinsen hebt een zulvern bestek (Hollandscheveld)
(veend.) maat of maatstok
Mit een groot bestek greuven ze febriekstörf en mit het kleine eigenbrand (Barger Compascuum)
Groot bestek was dikke törf, klein bestek kleine törf (Roswinkel)
Groot bestek was de maot van de törf; Grönninger bestek 45 cm en Amsterdams bestek 42 cm. (Coevorden)
van een auto, die niet wil starten
Gröninger bestek 48 stoklengtes van 7 vout, Amsterdams bestek 50 stoklengtes van 8 vout (Valthermond)
Bestek
het zal zo wel wat doorgaan