bestoppen I overgankelijk, werkwoord, zwak
  1. dichtstoppen, bedekken

    Wij moet de eerpels bestoppen, der komp vörst (Eext)

    Het bestoppen van een veenwand gebeurde um invriezen in de winter te veurkommen (Nieuw Dordrecht)

    Bestoppen gebeurde met roegte, bente etc. en daor weurden bonken bovenvene tegen angooid (Coevorden)

    gebeurde met bolster (Elim)

    van het een op het ander (Die) *

    bezetten

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...