bieter -s, de, Midden-Drenthe

Ook: anbeter (Midden-Drenthe), bieterd, bit II

  1. bijtstuk van pijp

    Der waren ok kromme piepen; die hadden een holten kop en een botten bieter (Coevorden)

    Zie ook:
  2. roofbij

    Wie hebt bieters op de iemen (Barger Compascuum)

    Zie ook:
  3. bijtend persoon of dier

    Dat peerd, dat is een lillijke bieterd (Anloo)

    Wat bist toch een bieterd, laot dat toch

    zie ook

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...