bijholden overgankelijk, sterk, werkwoord
  1. bijhouden

    Wij moet de boeken bijholden (Sleen)

    Het valt nich mit um dei toene bie te holden (Barger Compascuum)

    Hij höldt zien zaakies goed bij (Hoogeveen)

    Hij luip zo haard! Ik kun hom host niet baiholden (Roderwolde)

    Zal ik het koppien even bijholden, dan kuj der wat indoen (Buinen)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...