bitter I -s, het
  1. kruidenextract

    Een klaore borrel mit een beetie bitter der deur is lekker (Klazienaveen)

    Doe mij mor een bittertien

    om een hoekje

    Zie ook:
  2. slechte nasleep(Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Daor kan nog wel bitter op komen (Broekhuizen)

    Het is veuls te breuierig. Daor komp bitter op

    de mazzel

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...