bleut I -en, de

Ook: bloot

Bron: H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen & H. Molema, Proeve van een woordenboek van de Drentsche volkstaal in de 19e eeuw. MS UB Groningen
  1. schapenvel(Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe)

    Zie ook:
  2. huid(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte))

    Hij wil hom an de bleut

    ze klitten erg (Dwi), zie ook

    Zie ook:
  3. omslag van een boek(Kop van Drenthe, Midden-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)

    Je moet een kraante um dat book doon, aans wordt dat bleut zo smèrig (Hijken)

    Zie ook:
  4. blad papier(Midden-Drenthe)

    Doe mij even een bleut, mienend is vol (Eext)

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...