bodem -s, de, Kop van Drenthe, Kop van Drenthe, Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid, Zuidwest-Drenthe Zuid

Ook: baodem (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe Zuid), baom (Zuidwest-Drenthe Zuid), boom (Kop van Drenthe), (Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte)), boom II

  1. bodem

    Het waoter was zo helder, dat je de bodem zeen kunden (Norg)

    Der is gien zatgeven an, der zit gien baodem in

    zie ook bij

    De bodem deugt niet

    'Het wordt ook vaak aangeduid als

    Daor zit een minne bodem in

    harde hobbels

    Der mot een goeie bodem in

    te gek, te bar

    Ie kunt de bodem al zein

    een kort en dik persoon

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...