boerkerij de, Midden-Drenthe
  1. leven en werken op de boerderij

    De boerderij is het hoes en de boerkerij is het wark (Beilen)

    Wij hebt nog een beetie boerkerij in oenze kleine boerderije (Dwingelo)

    Zie ook:
  2. boerenbedrijf(je) met wat (klein)vee

    Hie hef zulf een grote boerderij, mor zien vaoder was arbeider en die haar der wat boerkerij bij (Balloo)

    Hej nog wat boerkerij?

    bij ruzie

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...