Ook: markegenoot
de markegenoten, ingezetenen van een dorp
Dat perceel is aordig groter worden, deurdat er een houk bij anscheiden is van de boerschup (Anderen)
De boerschup hef de wegen slicht (Grolloo)
De hiele boerschup was er te stienen bikken (Zwiggelte)
gezegd terwijl men een klein kind met beide handen om de nek pakt, met de duimen naar boven, en het optilt; om zich vast te houden legt het kind z'n handjes op de polsen van de volwassene (Hgv), ook gezegd als grapje en dreigement
boer I
de buren aan weerskanten(Zuidwest-Drenthe Noord)
Zie ook: