boeten II bijwoord, voorzetsel, Veenkoloniën, Veenkoloniën, Zuidoost-Drenthe, Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidoost-Drenthe (veengedeelte), Zuidwest-Drenthe, Zuidwest-Drenthe

Ook: buten (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe), uutje buutje

  1. (vz.) buiten,

    Hij hef hum boeten de deure zet (Barger Oosterveld)

    Hij is buten levengevaor (Dwingelo)

    En boeten dat, wij wiet alles der lang niet van

    een tweetal paarden

    Boeten det mus hij ook nog een daalder betalen (Ruinerwold)

    Het is boeten verwachting goed oflopen (Buinen)

    Zie ook:
  2. (bw.) buiten

    Ze hebt mie overal boeten holden (Barger Compascuum)

    Het is um 5 uur al duuster boeten (Balloo)

    Het zwien lop op boeten (Sleen)

    , ... in boeten (Roderwolde)

    , ... veur boeten (Eext)

    Hij giet hum te buten

    daar moet je hersens voor hebben

    Hij proot boeten

    hij heeft haar als een ragebol (Eex), zie ook

    Zie ook:

Zoek meer voorbeeldzinnen...