tochtig zijn
Oes
zwartbont sikkien, dat bokt al weer (Coevorden)
Haandtien bokken
was dronken
bokkig zijn
As hum het waark tegenzit lop heei mor te bokken (Diever)
Dat pèerd bokt (Sleen)
sigaret aan andermans sigaret aansteken, ook van sigaren
Laot mij even bokken, ik heb gien vuur bij mij (Nieuw Amsterdam)
aan de voorkant van de naaf
anneuken
stoten(Veenkoloniën, Zuidwest-Drenthe Zuid)
De schaopen bokken aal tegen mekaor aan (Emmer Erfscheidenveen)