Ook: bone (Veenkoloniën), (Zuidoost-Drenthe (veengedeelte)), (Zuidwest-Drenthe)
boon
Bonnen kuj plukken, rangen, punten en doppen (Sleen)
Grote bonen muj midden mai poten (Nieuw Schoonebeek)
Wai kennen slaobonen, pronkebonen, walskebonen, stambonen, peerdebonen, doevebonen, mollebonen, snie (Roderwolde)
Hie hef iene an het bonen doppen
maar
Hij begreep er gien boon van
onzin
Ik mag een bone worden, a'k het nog wete (Hoogeveen)
Hij döt veur spek en bonen mit (Ruinerwold)
Der is gien boon aan gelegen
zie ook
Ik heb betere bonen op beun
het veulen komt maar niet terwijl je zit te wachten
Hij mut zien eigen boonties maor doppen (Dwingelo)
rozijn(Zuidoost-Drenthe (zandgedeelte), Zuidwest-Drenthe Zuid)
Brandewien met bonen (Buinen)
snoepje, oorspr. in de vorm van een boon, later ook voor andere snoepjes
Wij hebt agil gien boontien toekregen (Sleen)
Wosse nog een beuntien hebben (Padhuis)
Alle daogen broene bonen is zo lekker nait/Alle daogen verschonen, zoveul slippies heb ik nait (Valthermond)
Zeuven bonen, negen man/Hemdrok oet en dan der achteran
behoren ze tot je kennissenkring (Noo), ook: ken je ze nog van vroeger
Boontien komp um zien loontien (Barger Oosterveld)